Het niet verstrekken van bankafschriften valt niet onder de inlichtingenplicht
Op 12 juli 2022 kwam de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met een opmerkelijke uitspraak. De Raad oordeelde namelijk – in tegenstelling tot eerdere uitspraken – dat het aanleveren van bewijstukken (in casu bankafschriften) niet onder de inlichtingenplicht valt. Als er geen sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht, kan de bijstandsuitkering op grond daarvan niet worden ingetrokken en teruggevorderd. Dat brengt tevens met zich mee dat er dan ook geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Wat waren de feiten en omstandigheden?
Belanghebbende ontving met ingang van 12 januari 2017 een bijstandsuitkering van de gemeente Apeldoorn. De hoofdbewoner heeft op 28 augustus 2017 aan het college gemeld dat belanghebbende sinds enkele maanden niet meer op het inschrijfadres verbleef. Er is op 19 september 2017 geprobeerd om een huisbezoek af te leggen, waarbij belanghebbende niet werd aangetroffen. Er zijn op dat moment ook geen spullen meer van belanghebbende in de woning aanwezig. De hoofdbewoner verklaarde onder meer dat de verstrekte huurtoeslag aan belanghebbende door de Belastingdienst zou zijn teruggedraaid, dat hij belanghebbende sinds januari 2017 niet meer heeft gezien en niet weet waar hij verblijft. Op 19 september 2017 heeft belanghebbende telefonisch verklaard dat hij op dat moment geen vaste verblijfsplaats had en sinds een paar weken niet meer op het uitkeringsadres verbleef. Op 21 september 2017 heeft hij telefonisch zijn (nieuwe) woonstede prijsgegeven. Derhalve is hij uitgenodigd voor een gesprek op 25 september 2017 met het verzoek om bewijsstukken, waaronder bankafschriften, te verstrekken. Belanghebbende is niet op het gesprek verschenen en heeft de gevraagde bewijsstukken niet overgelegd. Het recht op bijstand is met ingang van 25 september 2017 opgeschort (artikel 54 lid 1 PW) en belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om het verzuim op 29 september 2017 te herstellen (artikel 54 lid 2 PW). Belanghebbende is wederom niet op het gesprek verschenen en heeft de gevraagde bewijsstukken niet verstrekt. De gemeente Apeldoorn heeft besloten om het recht op bijstand met ingang van 25 september 2017 op procedurele gronden in te trekken (artikel 54 lid 4 PW). Tevens heeft de gemeente Apeldoorn besloten om het recht op bijstand over de periode van 23 januari 2017 tot 25 september 2017 – op inhoudelijke gronden – in te trekken (artikel 54 lid 3 eerste volzin PW). De kosten van bijstand zijn over een periode van 23 januari 2017 tot en met 31 augustus 2017 teruggevorderd (artikel 58 lid 1 PW). Tevens is besloten om een bestuurlijke boete op te leggen (artikel 18a PW).
Motivering
Bankafschriften kunnen volgens de CRvB niet worden aangemerkt als ‘feiten en omstandigheden die van invloed (kunnen) zijn op het recht op bijstand’ als omschreven in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. De Raad motiveert dit door te verwijzen naar een wetswijziging die met ingang van 1 juli 1997 heeft plaatsgevonden. Tot 1 juli 1997 luidde de wettekst (artikel 65 lid 1 Abw):
“De belanghebbende doet aan burgermeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling van al hetgeen van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken.”
Na 1 juli 1997 werd de wettekst als volgt gewijzigd:
“De belanghebbende doet aan burgermeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand […].
Het overleggen van bewijstukken werd dus uit de wettekst geschrapt. Verder werd de zinssnede ‘al hetgeen van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan’ vervangen door ‘alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dan zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand’.
De Raad stelt dat bewijsstukken, zoals bankafschriften, niet van invloed zijn op het recht op bijstand zelf. Zij kunnen alleen van betekenis zijn bij de verificatie en controle van het recht op bijstand. Dat sluit volgens de Raad aan bij een aantal andere bepalingen in de Participatiewet, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘van belang zijnde gegevens’ (feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht) en ‘bewijsstukken’ (artikel 52 lid 1 sub a, artikel 53a lid 1 en artikel 54 lid 1 PW).
Hoe kan de gemeente dan wel aantonen dat er sprake is geweest van het schenden van de inlichtingenplicht?
De Raad geeft aan dat het college op grond van de inlichtingenplicht aan belanghebbende mag vragen om inlichtingen te verschaffen, bijvoorbeeld door middel van vragen- of heronderzoeksformulieren, en dat diegene dan verplicht is om die inlichtingen schriftelijk te verstrekken. Als bewijstukken – ter verificatie – desgevraagd niet worden verstrekt, dan zou dat wel kunnen leiden tot schending van de medewerkingsverplichting (artikel 17 lid 2 PW). In dit geval heeft de gemeente Apeldoorn terecht het recht op bijstand – op procedurele gronden – met ingang van 25 september 2017 ingetrokken, omdat belanghebbende het verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn (artikel 54 lid 4 Participatiewet). De vraag is echter, hoe kan het college – naar het verleden toe – aantonen dat er sprake is geweest van het schenden van de inlichtingenplicht? Het college moet namelijk kunnen toetsen of de verstrekte inlichtingen van belanghebbende, in dit geval over het hoofdverblijf, kloppen. Omdat het intrekken van het recht op bijstand een belastend besluit is, rust de bewijslast in beginsel op het college. Het enkele feit dat de situatie onduidelijk is, is niet voldoende. Voor het college geldt bij een belastend besluit, waarbij het recht op bijstand op inhoudelijke gronden wordt ingetrokken, een verzwaarde onderzoeksplicht (artikel 3:2 Awb). Hoewel het niet verstrekken van bewijsstukken geen schending oplevert, kan dat wel aanleiding zijn om nader onderzoek in te stellen. Het college heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om verbruiksgegevens van water en elektriciteit op te vragen (artikel 64 lid 1 sub m PW). Ook had kunnen worden nagegaan of, op grond waarvan en per wanneer, de toeslagen bij de Belastingdienst waren stopgezet (artikel 64 lid 1 sub c PW). Dit zijn objectieve en verifieerbare gegevens die de verklaring van de hoofdbewoner – dat belanghebbende gedurende de periode van bijstand niet het hoofdverblijf had op het inschrijfadres – kunnen ondersteunen. Dat had vervolgens weer aanleiding kunnen zijn om de bevoegdheid van de toezichthouder aan te wenden om de – niet verstrekte – afschriften rechtstreeks te kunnen vorderen bij de bank (artikel 5:16 Awb). Kortom, dit zou – naar de maatstaven van proportionaliteit en subsidiariteit – een route kunnen zijn om alsnog te bewijzen dat er naar het verleden toe sprake is geweest van het schenden van de inlichtingenplicht, indien uit die gegevens naar voren komt dat belanghebbende in de beoordelingsperiode niet op het inschrijfadres heeft of kan hebben verbleven. De bewijslast ligt in dat geval weer bij belanghebbende om het tegendeel aan te tonen (omgekeerde bewijslast). Tot slot zou de wetgever kunnen overwegen om het overleggen van bewijstukken weer in de bepaling van artikel 17 lid 1 PW op te nemen.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2022:1395
Mario Meijer, 18 juli 2022.
Vragen over deze ontwikkelingen?
Neem dan contact op met een van adviseurs. Ze helpen je graag. Je kunt ons bereiken via 085 303 06 21 of mail ons.